Ik ben bijna veertig en ik slaap met een teddybeer. Dat wil zeggen: in een hoek van mijn oude twijfelaar staat een beer, een vrij grote. Om een van zijn poten zit een stuk touw geknoopt.
In mijn leven speelt steeds of noodzaak of malligheid een allesbepalende rol. Malligheid staat overigens niet gelijk aan spontaniteit. Ik ben een planner, waarmee ik niet wil zeggen dat zaken, situaties, mensen mij niet kunnen overkomen. Maar ik doe wat ik kan. Mijn leven leidt zichzelf, ik zet soms slechts mijn nagels in zijn vaart om niet al te ver achterop te geraken. Dit doet geen pijn meer.
De beer is in mijn leven gekomen vanwege een geweldig Halloweenfeest. Ik zou eerst niet gaan, maar op het laatste moment wilde ik toch weer wel. Ik had geen tijd meer om een echt kostuum te halen, dus moest ik het doen met wat ik in huis had. Dat bleek niet veel te zijn: overwegend lege kasten en laden. Uiteindelijk ging ik niet als mezelf de deur uit.
Mijn kostuum had geen naam. Ik was niet iets of iemand. Ik had simpelweg een kussensloop met daarin twee gaten geknipt over mijn hoofd getrokken. Misschien was ik wel gewoon een spook, maar zo wilde ik mezelf niet gaan noemen die avond. Omdat ik mijn outfit net iets te nietszeggend vond, kocht ik onderweg een teddybeer, zijn poten bond ik aan elkaar vast. De beer was in de aanbieding, het touw had ik nog.
Op het feest sleepte ik het beest achter me aan. De jonge vrouw tegen wie ik “jij bent mooi” durfde te zeggen, vroeg of ze mijn beer mocht vasthouden, mocht knuffelen, mocht bevrijden. Dat mocht ze niet. Ik herhaalde, nu met een glimlach, dat ze mooi was, maar deze keer vond ze dat niet leuk. Ze liep weg en ik ook. Rond middernacht won ik de tweede prijs. Degene die de eerste prijs kreeg was naar mijn mening niet bepaald eng – het criterium van de wedstrijd. Ik wist niet dat er een wedstrijd zou zijn.
Eenmaal thuis, veel te laat voor mijn doen, drong het tot me door dat niemand op het feest had kunnen weten wie ik was. Ik vroeg me af of dit inhield dat ik net zo goed niet had kunnen gaan. Ik bekeek mijn prijs, een spannend boek dat ik altijd al had willen hebben, en deed deze gedachte af als onzinnig. Ik sliep snel in. Misschien heb ik gesnurkt. Ik weet niet of ik snurk. Niet meer. Toen ik een tijdje later ruim voor de wekker wakker werd, schrok ik voor de eerste keer van de beer. Op een gegeven moment heb ik zijn poten losgeknipt en de touwen weggegooid. Eén stukje heb ik over het hoofd gezien.
De wekker loopt eindelijk af. Mijn eerste cliënte komt zo. Het gaat niet goed met haar. Ik probeer haar te helpen. Ik doe wat ik kan.
Lars van Wezel